Twee osteopaten kaarten fundamentale problemen aan met de principes van osteopathie. Wilt osteopathie een toekomst hebben, dan moet ze evolueren en haar eigen fundamenten. Op vijf terreinen moet ze intellectuele en wetenschappelijke inspanningen leveren.
Zo noemen Oliver Thomson en Andrew MacMillan de theoretische basis van osteopathie zwak. Die stoelt nog te veel op de nalatenschap van Andrew T. Still, een deel van de achterliggende filosofie is gedateerd. Vele osteopaten identificeren zich met de oude filosofie, toch moeten we ervan af. De auteurs van het opiniestuk laten zelfs de term ‘religiositeit’ vallen en ijveren voor een ‘kritische’ en ‘dispositionele’ osteopathie, die zich laat inspireren door recenter ontwikkelde theorieën.
De focus van osteopathie ligt te nadrukkelijk op ‘structurele’ afwijkingen in de anatomie, in die mate dat het lichaam onvermijdelijk als een machine benaderd wordt. Een osteopaat doet daarbij te overmoedig beroep op het wervelkolom- en schedelmodel. Dat dissoneert met de pretentie dat osteopathie een holistische zienswijze is. De auteurs noemen dit biomedicalisme, waarbij gezondheid gedefinieerd wordt als afwezigheid van ziekte. We willen evolueren naar een biopsychosciaal model van ziekte en gezondheid.
Bijna exclusief bestaat de osteopathische praktijk uit manipulatie. Ook hier is er een conflict met de claim dat osteopathie holistisch is. Het model van osteopathie zou uitgebreid moeten worden met andere interventies zoals educatie, beweging, bevorderen van zelfredzaamheid enzovoort. Dit punt van kritiek valt volgens de auteurs onder ‘mono-interventionisme’.
In de osteopathische praktijk stelt de beoefenaar zich te centraal, terwijl in de hedendaagse zorg de kaart getrokken wordt van een patiëntgecentreerde aanpak met gedeelde besluitvorming (in een aantal landen is gedeelde besluitvorming wel een vereiste door osteopathische regelgeving, toch zien de auteurs dit nog als een werkpunt).
Tot slot zou osteopathie vol zitten van gecompliceerde en niet ontkrachtbare theorieën gebaseerd op ervaringen met een klein aantal individuen. Voorbeelden zijn ‘omleiden van de hersenvloeistof’, ‘manipulatie van hart en pericardium’ of ‘herpositionering van de wervels’. Een kritische reflectie op deze niet geloofwaardige claims zou de osteopathie ten goede komen.
Patrick van Dun betreurt de overmatig negatieve strekking in dat commentaar, die onnodig veel deining teweegbracht bij de osteopaten. Dat de osteopathie komaf moet maken met een aantal problemen is niet nieuw en niet uniek voor de osteopathie. In het verleden zijn er meer kritische bedenkingen gemaakt maar niet zo destructief als dit commentaarstuk. Het is nodig om de psychologische, sociale en spirituele context van de patiënt te kennen, maar we moeten daarvoor niet allemaal osteopaat annex psycholoog worden. Terwijl de osteopaat meester blijft over het manuele werk, kan hij de patiënt doorverwijzen wanneer een andere behandeling nodig is.
Ondertussen is die vernieuwing in de osteopathie al aan de gang, schrijft van Dun. Vele argumenten die Thomson en MacMillan gebruiken zijn bovendien ontleend van studies rond de fysiotherapie.